Bijna 80% van de leerlingen van wie het advies in groep 8 van de basisschool naar boven werd bijgesteld, zit in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs nog steeds op het schooltype dat zij door de bijstelling kregen. Van de leerlingen bij wie dit niet gebeurde, zit 75% in leerjaar 3 nog op het schooltype van het niet-bijgestelde advies. Dat meldt onderwijsminister Mariëlle Paul in een brief aan de Tweede Kamer over de doorstroomtoets, die dit schooljaar voor het eerst is afgenomen.
De minister concludeert op basis van bovenstaande percentages dat het in de praktijk voor leerlingen lastig kan zijn om zonder bijstelling van het schooladvies een plek in het voortgezet onderwijs te vinden die past bij hun cognitieve capaciteiten. Ze wijst daarbij specifiek op kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status, met een migratieachtergrond en/of van wie de ouders geen hbo- of universitaire opleiding hebben gedaan.
Van onderwijstype wisselen
Tegelijkertijd merkt de minister op dat de doorstroomtoets geen eindpunt is in de ontwikkeling van een leerling. ‘Het is een objectief tweede gegeven bij het schooladvies en daarmee een hulpmiddel waarmee leerlingen uiteindelijk kunnen doorgroeien naar de plek die op dat moment voor hen het beste past. Ook in het voortgezet onderwijs is er voldoende ruimte voor leerlingen om van onderwijstype te wisselen’, aldus Paul.
De doorstroomtoets is er gekomen ter vervanging van de vroegere eindtoets in groep 8. De gedachte achter de doorstroomtoets is dat die kan bijdragen aan een soepele overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Nieuw is dat basisscholen ‘kansrijk’ moeten adviseren. Dit houdt in dat ze het voorlopige schooladvies in principe naar boven toe moeten bijstellen als het resultaat van de doorstroomtoets hiertoe aanleiding biedt. Als ze dat niet doen, moeten scholen dat motiveren. Naar beneden bijstellen mag sowieso niet.