Het is écht niet te doen om staatsexamenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) een derde herkansingsmogelijkheid te geven. Daarom voert demissionair onderwijsminister Arie Slob twee aangenomen moties daartoe niet uit.
Slob had al in maart al aan de Kamer laten weten dat er geen derde herkansingsmogelijkheid komt voor staatsexamenkandidaten, omdat dat volgens het College voor Toetsen en Examens (CvTE) onuitvoerbaar is.
Volgens het CvTE is met het eerdere besluit om vanwege de gevolgen van de coronacrisis twee herkansingsmogelijkheden te bieden, de uiterste grens van uitvoerbaarheid bereikt. ‘Tegemoet komen aan een behoefte aan nog meer herkansingen (…) is (…) niet te realiseren’, zo meldde het college in februari in een brief aan de minister. Slob had die boodschap gedeeld met de Kamer.
Ondanks die boodschap nam de Tweede Kamer twee moties aan om een derde herkansingsmogelijkheid te bieden. Het CvTE had hier in een brief aan de minister geen goed woord voor over: ‘De glasheldere mededeling dat méér niet kan, dat ‘de keten is volgeboekt’, dat verdere uitbreiding van de centrale examinering een majeur afbreukrisico in zich draagt en tevens een wissel zal trekken op de centrale examinering in 2021-2022, is niet verstaan.’
Moties onuitvoerbaar
De minister liet eerder in een brief aan de Tweede Kamer weten dat hij de moties niet uitvoert, omdat daarin geen oog is voor de praktische bezwaren die het CvTE aangeeft. ‘Er is geen capaciteit beschikbaar om de hiervoor benodigde duizenden extra afnames te realiseren. Ook ontbreekt de tijd die daarvoor nodig zou zijn’, aldus Slob. Hij voegt daaraan toe dat de afweging of een maatregel uitvoerbaar is, geen politieke maar een praktische afweging is.
In nieuwe antwoorden op Kamervragen herhaalt Slob dat hij de aangenomen moties écht niet uitvoert. ‘Het CvTE heeft meermaals aangeven dat de rek er uit is en ik waak er daarom voor om bij hen een onmogelijke opgave neer te leggen of afbreuk te doen aan de exameneisen voor deze groep. Ik acht dit niet in het belang van staatsexamenkandidaten, die recht hebben op kwalitatief goede examenafnames en een volwaardig diploma.’