Het hanteren van het begrip ‘subsidie’ voor de bekostiging van godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs in de openbare scholen doet niets af aan het structurele karakter van deze wettelijk vastgelegde geldstroom. Dat benadrukt onderwijsminister Arie Slob in een brief aan de Tweede Kamer.
De ministerraad ging in mei jongstleden akkoord met de wettelijke verankering van structurele rijksbekostiging van godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs (g/hvo) in de openbare basisscholen. De Tweede Kamer ging hier eind 2016 al mee akkoord, waarna de Eerste Kamer begin 2017 volgde.
De structurele bekostiging van g/hvo in het openbaar onderwijs was vervat in een initiatiefvoorstel van toenmalig Tweede Kamerlid Loes Ypma (PvdA) en de Kamerleden Joël Voordewind (ChristenUnie) en Michel Rog (CDA). De wettelijke verankering van de financiering biedt de sector meer zekerheid en continuïteit dan een jaarlijkse subsidiepost, die altijd weer ter discussie kan worden gesteld. Er is nu ruim 11,6 miljoen euro beschikbaar. Dat bedrag loopt op tot 13,6 miljoen in 2022.
Subsidie?
In de Tweede Kamer werden onlangs vraagtekens geplaatst bij het gebruik van het woord ‘subsidie’ voor g/hvo, omdat deze term doorgaans wordt gebruikt voor niet-structurele geldstromen. Minister Slob laat in een reactie weten dat uit het gehanteerde woord ‘subsidie’ niet mag worden afgeleid dat de geldstroom weer incidenteel zou zijn.
De subsidie voor g/hvo in de openbare scholen is ‘omgeven met een wettelijke waarborg van continuïteit’, zo meldt Slob. Hij voegt daar met nadruk aan toe dat het gaat om een geldstroom ‘die alleen door wetswijziging kan worden afgeschaft’.