Het aantal schoolbesturen in het funderend onderwijs met bovenmatig eigen vermogen is in 2019 met 39 afgenomen. Het totale vermogen daalde met 140 miljoen euro. Dat meldt de Inspectie van het Onderwijs in het rapport Financiële Staat van het Onderwijs 2019.
De inspectie wijst er in het rapport op dat het beeld van de financiële positie van de schoolbesturen in 2019 en ook in 2020 vertekend was. Dat komt, zo meldt de inspectie, doordat in 2019 eenmalig extra geld beschikbaar is gesteld: de zogenoemde convenantsgelden (150 miljoen euro voor zowel PO als VO, dus in totaal 300 miljoen euro). Deze eenmalige impuls was bedoeld om de werkdruk te verlichten, zij-instromers te begeleiden of de lerarentekorten te bestrijden. Afgesproken werd dat scholen het geld in 2020 en 2021 zouden besteden.
Dit extra geld werd pas laat in 2019 beschikbaar gesteld door het kabinet, waardoor het toen enkel nog aan de liquiditeiten en het eigen vermogen kon worden toegevoegd. Ook in 2020 was de besteding van dit extra geld lastig, doordat de begrotingen voor dat jaar op het moment van toewijzen al klaar waren. ‘Dergelijke onvoorziene toewijzingen maken een goede aansluiting tussen begroting en realisatie lastiger’, aldus de inspectie.
Om een helder beeld te krijgen van de financiële positie van de schoolbesturen, besloot de inspectie het resultaat in het primair en voortgezet onderwijs in 2019 te berekenen zónder de convenantsgelden. Daaruit bleek dat het aantal schoolbesturen met mogelijk bovenmatig vermogen in het primair onderwijs met 29 daalde. Het bedrag nam af met 96 miljoen euro. In het voortgezet onderwijs daalde het aantal besturen met bovenmatig vermogen met 10 en het bedrag met 44 miljoen euro.
Inspectie spreekt zichzelf tegen
Het is buitengewoon opmerkelijk dat de inspectie de eigen constatering dat het vermogen van de schoolbesturen is gedaald, in regelrechte tegenspraak is met de boodschap in een nieuwsbericht op de eigen website. Daarin staat dat de reserves opnieuw zijn toegenomen, ‘vaak tot een grotere hoogte dan nodig is’. Op basis daarvan benadrukt de inspectie dat onderwijsbesturen die bovenmatige vermogens hebben, beleid moeten maken ‘om het geld nu echt effectief te gaan besteden aan onderwijs’.