Bij besluit van 1 december 2017 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een verzoek van de moeder om inzage in het dossier van haar en haar zoon gedeeltelijk toegewezen. De toen zevenjarige zoon van de moeder is april 2016 geschorst van de basisschool wegens wangedrag. Na een conflict heeft het bestuur van de onderwijskoepel heeft de moeder opnieuw uitgenodigd voor een gesprek. Uiteindelijk is de zoon van de moeder van de basisschool verwijderd. Volgens de moeder is dit onterecht. Bij de procedure om een passende oplossing voor dit probleem te vinden, heeft zij tegenwerking ervaren. Daarom heeft zij op 29 mei 2017 de minister verzocht om het volledige dossier van haar en haar zoon om een klachtenprocedure sterker te maken.
De minister heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Op grond van dat artikel heeft een betrokkene het recht op inzage van zijn of haar persoonsgegevens. De minister heeft niet juist gehandeld; het lijkt erop dat de passages die de minister in dit verband zwart heeft gemaakt, onder andere wordt gesproken over de relatie tussen de moeder en de school.
De minister heeft op grond van het voorgaande dan ook onvoldoende gemotiveerd welk gewichtig belang aan de orde is op grond waarvan het noodzakelijk is om een uitzondering te maken op het recht van de moeder op kennisneming van aan haar en haar zoon toebehorende persoonsgegevens. Het hoger beroep van moeder is gegrond verklaard.
De gehele uitspraak is hier te vinden. (uitspraak ECLI:NL:RVS:2020:352)