Schoolbestuurders en schoolleiders denken wisselend over de stimulerende rol van de Inspectie van het Onderwijs. Een deel van hen vindt dat de inspectie zich moet beperken tot de waarborgfunctie, terwijl een ander deel de stimulerende rol van de inspectie juist positief waardeert. Dat blijkt uit een evaluatie van de deugdelijkheidseisen die aan het primair en voortgezet onderwijs worden gesteld.
De deugdelijkheidseisen zijn minimumeisen van de rijksoverheid voor een goed functionerend onderwijsstelsel. In die zin hebben ze niet direct een stimulerende werking. Aanscherping van de deugdelijkheidseisen om de stimulerende werking te vergroten, is volgens een deel van de bevraagde schoolbestuurders en -leiders dan ook een contradictio in terminis.
Als er deugdelijkheidseisen worden toegevoegd of aangescherpt, dan wordt volgens hen de basiskwaliteit opgerekt. Dan is het geen stimulans, stellen zij, maar een nieuwe verplichting. Zij vinden daarom dat de inspectie zich zou moeten beperken tot de waarborgfunctie. De stimulerende rol kan volgens hen beter door andere organisaties worden opgepakt.
Een ander deel van de bevraagde schoolbestuurders en -leiders waardeert de stimulerende rol van de inspectie juist positief. Zij wijzen erop dat streven naar kwaliteitsverbetering in de eerste plaats vraagt om een intrinsieke motivatie van alle betrokkenen, bijvoorbeeld door binnen de eigen organisatie breed in gesprek te gaan over en te reflecteren op onderwijskwaliteit.