‘We zien dat de onderwijsinstellingen er in 2015 financieel weer beter voor staan dan het jaar daarvoor. Dat betekent dat ze voorzichtig met hun (extra) geld zijn omgegaan. ‘Dat meldt de Inspectie van het Onderwijs in De financiële staat van het onderwijs 2015.
Bij het positieve beeld past volgens de inspectie wel een kanttekening. ‘Tussen sectoren zitten soms belangrijke verschillen, net als tussen de scholen binnen een sector. Zo zijn er instellingen die een forse spaarpot hebben aangelegd omdat ze teruglopende inkomsten verwachten vanwege de daling van het aantal leerlingen in hun regio. Ook zien we instellingen die spaarden voor verbouwingen of voor andere noodzakelijke verbeteringen.’
Financiële marges
Bij de liquiditeitspositie valt op dat kleine besturen ruimere (procentuele) marges aanhouden dan grote besturen. Dat komt doordat een klein bestuur minder mogelijkheden heeft om potentiële tegenvallers op te vangen dan een groot bestuur.
Uit het rapport blijkt verder dat de schoolbesturen in het funderend onderwijs in 2015 meer geld hebben uitgegeven aan personeel dan in 2014. In het voortgezet onderwijs komt dat door een absolute stijging van het aantal docenten in verband met de stijging van het aantal leerlingen.
In het primair onderwijs is al enige jaren sprake van leerlingendaling, maar waar er tussen 2011 en 2012 sprake was van een forsere personeelsreductie dan op basis van de leerlingenontwikkeling mocht worden verwacht, zijn er in 2014 en 2015 weer meer leraren aangenomen.
Passend onderwijs
Voor het eerst heeft de inspectie ook cijfers opgenomen over de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. ‘Zij bleken in 2015 zeer voorzichtig. We zagen betrekkelijk weinig financiële beleidskeuzes en als ze er al zijn ontbreekt de onderbouwing ervan.’
De inspectie merkt verder op dat het verstandig als scholen een reserve aanhouden, ‘maar de appeltjes voor de dorst moeten wel in verhouding blijven staan tot de reële risico’s die scholen lopen’. Sparen mag geen doel in zichzelf worden, benadrukt de inspectie, ‘en het mag zeker nooit ten koste gaan van noodzakelijke en gewenste investeringen in de kwaliteit van het onderwijs’.