De overstap naar het voortgezet onderwijs lijkt voor steeds meer kinderen een beslissend moment: wordt het vmbo óf havo óf vwo? Van en/of is steeds minder sprake. Laten we ervoor waken dat we flexibel blijven en dat doorstroming mogelijk blijft om het hoogst mogelijke niveau te kunnen bereiken.
De Inspectie van het Onderwijs signaleert dat het onderwijs meer starheid lijkt te vertonen. Aan het eind van de basisschool krijgen leerlingen vaker adviezen mee voor een enkele schoolsoort in plaats van een gemengd advies. Ook zijn er steeds meer homogene brugklassen. Overstappen wordt lastiger, ook omdat scholen vaker categoraal georganiseerd zijn.
Deze ontwikkelingen leiden tot meer efficiëntie, maar tegelijkertijd constateert de inspectie dat minder leerlingen een vwo-diploma behalen. Mede daardoor neemt de instroom in het hoger onderwijs af. Dit roept terecht de vraag op of leerlingen nog wel voldoende kansen krijgen.
Middenschool?
Moeten we het idee voor de middenschool weer uit de kast trekken? In 2007 deed de uitvinder daarvan dat nog. Oud-PvdA-onderwijsminister Jos van Kemenade zei toen, dertig jaar na de lancering van zijn idee, tegen de parlementaire onderzoekscommissie die de onderwijsvernieuwingen van de voorgaande decennia onder de loep nam, dat de middenschool de oplossing kan zijn van alle problemen.
De middenschool moest ervoor zorgen dat grote verschillen tussen de bevolkingsgroepen werden verkleind door kinderen uit kansarme milieus te laten doorstromen naar hogere vormen van onderwijs. Het was een soort verlenging van de basisschool, voor kinderen van 12 tot en met 15 jaar. Van Kemenade wilde het standenonderwijs er definitief mee doorbreken.
Maatschappelijke drive
Nu geloof ik niet dat wij tegenwoordig in Nederland nog een sterke mate van standenonderwijs meer kennen. Natuurlijk, er zijn categorale gymnasia die een bepaalde elite trekken en er zijn met name in de grote steden scholen waar kinderen uit sociaal-economisch zwakke milieus oververtegenwoordigd zijn. Het is echter niet meer zo dat het onderwijs deze laatste groep kinderen nauwelijks kansen biedt om hogerop te komen.
Dit is volgens mij te danken aan de maatschappelijke drive van de overgrote meerderheid van de huidige onderwijsprofessionals. Laten we die drive behouden! Dat kan door alle flexibiliteit die het onderwijs kenmerkt ten minste te koesteren en liever nog beter te benutten dan we nu al doen. Het doel is uiteindelijk om met het onderwijs dat het beste bij de individuele leerling past hem of haar het beste resultaat te laten bereiken.
Ritske van der Veen, directeur VOS/ABB