Het Nederlandse onderwijs presteert over het algemeen genomen goed. Nederlandse scholieren krijgen meer les dan hun leeftijdsgenoten in andere landen en met hun diploma zijn ze goed voorbereid op de arbeidsmarkt. Dat blijkt uit het landenrapport Education at a Glance 2015 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
Van de Nederlanders met een havo-, vwo- of mbo-diploma hebben acht op de tien een baan. Over de gehele OESO genomen is dat driekwart. Ook geldt voor Nederlandse havisten, vwo’ers en mbo’ers dat ze significant hoger scoren op sociale uitkomsten: 30 procent heeft vertrouwen in de ander, terwijl dat gemiddeld over alle OESO-landen slechts 18 procent is.
Verder blijkt uit het rapport dat het Nederland goed lukt om nieuwe generaties hoger op te leiden dan hun ouders. Eén op de drie 25- tot 34-jarigen heeft een hoger opleidingsniveau dan hun ouders. Het OESO-gemiddelde is iets minder dan één op de vier.
Nederland is vrijwel het enige land in de OESO waar bijna alle kinderen op hun vierde al naar school gaan. Het verplichte minimum aantal lesuren is hoger dan in andere OESO-landen. In het primair onderwijs is dat in Nederland 940 uur per jaar, tegenover 804 gemiddeld in de OESO-landen. In het voortgezet onderwijs is het 1000 uur per jaar tegenover 916.
Het lerarencorps in Nederland is relatief grijs. Ongeveer de helft van de docenten in de bovenbouw van havo, vwo en in het mbo is boven de 50. Elders in de OESO is dat eenderde. In het primair onderwijs is 40% ouder dan 50 jaar, terwijl het OESO-gemiddelde 30 procent is. Maar het Nederlandse primair onderwijs heeft met 18 procent ook relatief veel leraren die jonger zijn dan 30 jaar. In de OESO als geheel is dat 13 procent.