Het onderwijsresultatenmodel voor het voortgezet onderwijs kan ten koste gaan van gelijke kansen voor leerlingen. Daarvoor waarschuwt onderwijsminister Mariëlle Paul in de voortgangsbrief over versterking van het toezicht in het funderend onderwijs.
De Inspectie van het Onderwijs is afgelopen voorjaar begonnen met een evaluatie van het onderwijsresultatenmodel voor het voortgezet onderwijs. Uit die evaluatie komt volgens de minister een positief beeld naar voren over de inidicatoren en de data waarop de berekeningen zijn gebaseerd. ‘Het model levert sturingsinformatie op, maakt vergelijking mogelijk en leidt tot kwaliteitsbewustzijn’, zo meldt de minister.
Zij waarschuwt echter ook voor het risico dat het bestuur of de schoolleiding de uitkomst van het model als doel op zich ziet en stuurt op het resultaat voor de afdeling als geheel. ‘Dit kan ten koste gaan van gelijke kansen voor leerlingen, bijvoorbeeld wanneer zij meer tijd nodig hebben voor het afronden van hun schoolloopbaan’, aldus Paul.
Misverstanden
Een ander punt dat zij aanstipt, is dat er soms misverstanden zijn over de functie en werking van het model en de toepassing daarvan door de inspectie. ‘Een misverstand is bijvoorbeeld dat de inspectie altijd enkel op basis van harde cijfers uit het model tot een oordeel zou komen en niet zou kijken naar de specifieke situatie op een school en de keuzes die soms met goede redenen zijn gemaakt. Als dat zo zou zijn, zou dat ertoe kunnen leiden dat de kansengelijkheid voor individuele leerlingen in de knel komt.’
Paul benadrukt dat de inspectie altijd kijkt naar het verhaal bij de cijfers. ‘De inspectie zal dit meenemen in haar communicatie. Daarbij betrekt de inspectie ook de relatie tussen het berekend oordeel en het beredeneerd oordeel, waarmee van het berekend oordeel kan afgeweken, bijvoorbeeld als er andere of nieuwe gegevens zijn.’