In 2020 maakte in Nederland bijna 7% van de kinderen tot 18 jaar deel uit van een huishouden dat onder de lage-inkomensgrens zat. Dat was 25 jaar geleden nog ruim 17%. Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Volgens het CBS zitten er in een klas gemiddeld twee leerlingen die deel uitmaken van een huishouden dat onder de lage-inkomensgrens zit. In totaal waren het er vorig jaar 221 duizend. De lage-inkomensgrens lag in 2020 voor een paar met twee minderjarige kinderen op 2110 euro per maand netto. Voor een eenoudergezin met twee minderjarige kinderen lag deze grens op 1680 euro per maand netto.
Alleenstaande ouders en migratieachtergrond
Kinderen uit eenoudergezinnen lopen vier keer zoveel risico om op te groeien in armoede dan kinderen uit tweeoudergezinnen. ‘In eenoudergezinnen is maar één kostwinner. Daarnaast moeten deze gezinnen vaker van een bijstandsuitkering rondkomen’, zo meldt het CBS.
Ook migratieachtergrond speelt volgens het CBS een rol: ‘Vooral kinderen uit Syrië, Eritrea en Somalië hadden een hoog risico op armoede. De vluchtelingen uit deze landen die een verblijfsvergunning hebben, zijn merendeels afhankelijk van een bijstandsuitkering en leven dan meestal onder de lage-inkomensgrens.’
Onder kinderen met een westerse migratieachtergrond springen de Bulgaarse kinderen eruit. Van hen had volgens het CBS in 2020 bijna 20% een armoederisico.