De mobiliteit van leraren tussen het primair en voortgezet onderwijs is de afgelopen jaren fors toegenomen. Dat blijkt uit het onderzoek Wat drijft de mobiele leraar? van het Arbeidsmarktplatform PO.
Het aantal leraren dat de overstap maakte van het primair naar het voortgezet onderwijs, nam toe van 265 in 2013 tot 377 in 2017. Andersom was de toename veel groter: in 2013 maakten 92 leraren de overstap van het voortgezet naar het primair onderwijs, in 2017 waren dat er 359.
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat leraren in het primair onderwijs er steeds vaker voor kiezen om op een andere school te gaan werken. Dat doen ze vooral op scholen binnen hetzelfde schoolbestuur, maar de afgelopen jaren is een forse toename te zien van het aantal leraren dat de overstap maakte naar een school van ander bestuur. Dat aantal is bijna vervijfvoudigd (van 1160 in 2013 tot 5410 in 2017).
De mobiliteit van leraren heeft effecten op verschillende regio’s. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en de Achterhoek hebben een groot vertrekoverschot. Onder andere de regio’s Arnhem en IJmond, delen van het Groene Hart en het Westland kennen juist een vestigingsoverschot.
Waarom kiezen leraren voor andere baan?
Het Arbeidsmarktplatform keek ook naar de redenen om van baan te veranderen. Onvrede over de inhoud van het werk was voor de helft van alle vertrekkende leraren een belangrijke pushfactor. Dat geldt ook voor onvrede over de ontwikkelingsmogelijkheden, de wijze waarop leiding wordt gegeven, de hoeveelheid werk en de aandacht van de organisatie voor het persoonlijk welzijn van medewerkers.
Veel leraren die besloten het primair onderwijs te verlaten, geven aan dat de hoeveelheid werk en de hoogte van het salaris daarvoor redenen waren. Oudere leraren gaven vaker dan hun jongere collega’s aan dat ze vertrokken uit onvrede over de manier van leidinggeven. Jongere leraren zijn vaker ontevreden over hun ontwikkelingsmogelijkheden.