Kinderen in Nederland van niet-westerse afkomst hebben vanaf het begin van de basisschool meer problemen met het aanpassen van hun gedrag en met relaties met klasgenoten dan kinderen van Nederlandse afkomst. Dit concludeert Bouchra Ftitache van de Vrije Universiteit in Amsterdam op basis van haar promotieonderzoek onder basisschoolkinderen.
Volgens zowel leerkrachten als medeleerlingen vertoonden kinderen van niet-westerse migranten in het onderzoek relatief vaak opstandig gedrag. Ze gedroegen zich ook in mindere mate pro-sociaal en hadden meer vervelende ervaringen met klasgenoten. Ook waren ze vaker het slachtoffer van pesten of agressie. Ftitache vond geen etnische groepsverschillen in de mate van hyperactief gedrag en emotionele problemen.
‘Er was een sterk verband tussen het innemen van een lage sociale positie in de klas en externaliserend gedrag. Dit verband bleek echter sterker te zijn voor kinderen van niet-westerse migranten dan voor kinderen van Nederlandse afkomst’, aldus Ftitache.
Een andere belangrijke bevinding is dat leerkrachten dezelfde beoordelingscriteria toepassen voor het bepalen van de mate en ernst van probleemgedrag voor beide groepen kinderen. Uit het onderzoek blijkt verder dat de verschillen tussen niet-westerse migranten met kinderen van Nederlandse afkomst over de hele basisschoolperiode hetzelfde blijven.