Driekwart van de leraren in het basisonderwijs vindt het belangrijk tot zeer belangrijk om lid te zijn van een vakbond. Zij vormen als hoogopgeleiden met dit grote aandeel een uitzondering op de regel dat vooral laagopgeleiden veel waarde hechten aan het lidmaatschap van een vakbond.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldt dat in de twintig beroepsgroepen die het bestaan van vakbonden het belangrijkst vinden, veel mensen werken uit de laagste beroepsniveaus. ‘Het gaat bijvoorbeeld om buschauffeurs en trambestuurders, politie en brandweer, verzorgenden, schoonmakers en bouwvakkers’, aldus het CBS.
Leerkrachten in het basisonderwijs en verpleegkundigen zijn volgens het statistiekbureau de enigen uit de hoogste beroepsniveaus in deze top 20. De beroepsgroep die het bestaan van vakbonden het minst belangrijk vindt, is die van de algemeen directeuren. ‘Op het hoogste beroepsniveau (…) vindt minder dan de helft van de werknemers het bestaan van vakbonden (heel) belangrijk’, zo meldt het CBS.