De werkdrukmiddelen hebben in het primair onderwijs een positief effect: minder leraren geven aan dat ze vaak of altijd hard moeten werken. Dat meldt demissionair onderwijsminister Arie Slob op basis van een tussenevaluatie van het werkdrukakkoord.
In 2018 sloot Slob wegens de hoge werkdruk die in het primair onderwijs werd ervaren, een werkdrukakkoord met de PO-Raad en de onderwijsvakbonden. Het kabinet stelde structureel 430 miljoen euro beschikbaar om de werkdruk te verlagen. In het akkoord is afgesproken dat de schoolteams konden beslissen waaraan dit extra geld zou worden besteed.
De tussenevaluatie wijst uit dat het werkdrukgeld vooral is ingezet voor extra personeel, maar ook wel voor de aanschaf van nieuwe materialen of voor professionaliseringsactiviteiten. Het extra personeel bestaat vooral uit onderwijsassistenten, vakleerkrachten voor gym of muziek en invalleerkrachten. In de periode 2017-2019 is de formatie onderwijsgevend personeel per saldo met 1400 fte toegenomen. De formatie onderwijsondersteunend personeel is met 4900 fte gegroeid.
Minder hard werken
Het effect op de werkdruk is volgens Slob dat het aantal personeelsleden dat aangeeft vaak of altijd extra hard te moeten werken, in 2020 met bijna 8 procentpunt is gedaald ten opzichte van 2017. Maar dit betekent niet dat de werkdruk voor iedereen is gedaald. Een deel van de leraren geeft aan dat de werkdruk op school (sterk) is gedaald, maar de eigen werkdruk nog niet. Een veelgehoorde verklaring daarvoor is dat de extra handen vaak maar voor een aantal leraren effect hebben.
Een ander punt dat Slob noemt, is dat leraren zich door de inzet van de werkdrukmiddelen minder emotioneel belast voelen en meer lucht ervaren in hun werk. Het mes snijdt volgens de minister in sommige gevallen aan twee kanten: ‘Door het aantrekken van een vakleerkracht voor gym ervaren de andere leraren meer ruimte in hun taken en geeft het enthousiasme van de vakleerkracht gym een positieve invloed op leerlingen.’