Het voortgezet onderwijs zal in het nieuwe systeem voor onderwijstijd niet strikt gebonden zijn aan de minimale urennormen. Dat meldt staatssecretaris Sander Dekker van OCW in een toelichting die bij het wetsvoorstel hoort.
In het nieuwe systeem zal er niet een minimale urennorm per leerjaar gelden, maar per opleiding. Voor vmbo (vier jaar) wordt de urennorm vastgesteld op 3700 uur, voor havo (vijf jaar) op 4700 uur en voor vwo (zes jaar) op 5700 uur. Om een enorme rompslomp van het bijhouden van uren te voorkomen, is het volgens Dekker niet nodig dat te doen per cohort leerlingen.
‘Indien bij het toezicht en de handhaving zou worden uitgegaan van cohorten, zou voor elk cohort gedurende de hele schoolloopbaan de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd geregistreerd moeten worden. Dat zou een forse administratieve last betekenen’, aldus Dekker.
Hij wijst er ook op dat pas na afronding van de opleiding kan worden beoordeeld of voor een bepaald cohort aan de urennorm is voldaan. ‘Dan pas is immers definitief vast te stellen hoeveel onderwijstijd de leerlingen gedurende de hele schoolperiode daadwerkelijk hebben kunnen volgen. Het is dan echter te laat om eventuele tekorten te herstellen.’
Een bijkomende en complicerende factor is volgens Dekker dat de samenstelling van de cohorten steeds wisselt ‘doordat leerlingen verhuizen, leerjaren moeten overdoen of overslaan of overstappen naar een andere opleiding of sector’.
De consequentie van de keuze voor het nieuwe systeem is volgens de staatssecretaris dat een ‘geringe marge van onzekerheid’ wordt geaccepteerd. Hij gaat ervanuit dat de scholen hiermee zorgvuldig en professioneel zullen omgaan.
Dekker wijst er bovendien op dat door het instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad op de verdeling van het aantal uren over de leerjaren ‘is gewaarborgd dat de keuzes van de school tot stand komen in goed overleg met alle betrokkenen’.