Het officieel erkende antipestprogramma KiVa helpt 80 procent van de gepeste kinderen. Bij 20 procent gaat het pesten echter gewoon door. Voor hen verslechtert de situatie vaak. Dat blijkt uit promotieonderzoek.
Sociologe Tessa Kaufman van de Rijksuniversiteit Groningen deed onderzoek naar KiVa. Over de kinderen bij wie het pesten doorgaat, merkt ze in NRC op dat voor hen de situatie zelfs kan verslechteren. Dat komt volgens haar doordat zij lotgenoten en daarmee vaak ook potentiële vrienden verliezen.
‘Als jij gepest blijft worden en anderen niet, dan ben je emotioneel slechter af. Je voelt je nog rotter, omdat je de enige bent die nog gepest wordt. Je geeft jezelf de schuld, omdat de rest niet meer gepest wordt en jij wel – dan zal het wel aan jezelf liggen’, aldus Kaufman in NRC.
Zij spreekt in de krant van de ‘fijne-school-paradox’. Die houdt in dat het vervelender is om op een fijne school te worden gepest dan dat dit gebeurt op een minder fijne school. ‘Op een fijne school ervaar je minder steun van anderen en heb je weinig lotgenoten. De rest is populair en jij niet. Op een minder fijne school heb je meer lotgenoten.’
Kaufman adviseert om antipestprogramma’s meer te richten op individuele leerlingen. ‘Geef leraren handvatten om structureel gepeste kinderen op individueel niveau te helpen, zo kunnen kinderen zich beter gaan voelen over zichzelf.’