Een beperkt onderzoek dat gebaseerd is op achterhaalde bekostigingsregels, kan alleen maar tot een onjuiste conclusie leiden. Dat is dan ook het geval met het onderzoek van Beter Onderwijs Nederland (BON) naar de besteding van de lumpsumgelden in het voortgezet onderwijs.

Terecht zegt de VO-raad dat dit rapport een ‘compleet onjuist’ beeld schetst met de conclusie dat het voortgezet onderwijs (VO) te weinig zou investeren in docenten. Het klopt al helemaal niet dat de ‘lumpsumbekostiging banen kost’.

BON baseert zich in dit onderzoek op oude bekostigingsregels, die niet meer zijn toe te passen op het onderwijs van nu. Erger nog: de BON-onderzoekers geven zelf al aan dat het onderzoek heel beperkt is en dat zij letterlijk ‘niet voor de juistheid van de opgegeven cijfers kunnen instaan’ (hoofdstuk 4 van het rapport, onder ‘Resultaten op schoolniveau’). Toch menen ze vervolgens te kunnen concluderen dat er minder docenten worden aangesteld ‘dan waarvoor bekostigd wordt’.

Inzet personeel

De VO-raad legt in haar reactie helder uit dat de inzet van personeel in scholen niet te vergelijken is met die van 50 jaar geleden. ‘Veel meer dan vroeger wordt ondersteunend personeel als lesassistenten, surveillanten en conciërges ingezet voor taken die vroeger door docenten werden verricht. Docenten kunnen zich daardoor meer op hun kerntaak richten en zijn beter in staat hun werk goed te doen, bijvoorbeeld doordat er meer hulp in de klas is gekomen door klassenassistenten’. De lumpsumbekostiging is juist ingevoerd om scholen de mogelijkheid te geven een efficiënter personeelsbeleid te voeren, en dat gebeurt ook.

Docenten worden bovendien betrokken bij de manier waarop personeel wordt ingezet. De MR heeft instemmingsrecht op het formatieplan.

 

 

 

 

 

 

Deel dit bericht: