Het feit dat in de Randstad relatief veel leraren het onderwijs verlaten, heeft te maken met het grote aantal leerlingen uit ‘armoedeprobleemaccumulatiegebieden’. Dat schrijft staatssecretaris Sander Dekker in antwoord op vragen van zelfstandig Tweede Kamerlid Norbert Klein.
De vragen van Klein volgden op onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB), waaruit blijkt dat leraren in het voortgezet onderwijs in de Randstad zich voor hun keuze om al of niet bij hun werkgever te blijven nauwelijks laten beïnvloeden door de hoogte van hun salaris.
Vanaf 2009 kregen scholen in de Randstad extra geld om meer leraren in een hogere salarisschaal te plaatsen. Het betrof een totale additionele bekostiging van 290 miljoen euro over de periode 2009-2014. Deze versterking van de Functiemix heeft er niet voor kunnen zorgen dat de uitval van leraren in de Randstad minder werd.
Dekker stelt in zijn antwoorden op de Kamervragen onder andere dat een significante voorspeller voor uitval uit het beroep het percentage leerlingen uit ‘armoedeprobleemaccumulatiegebieden’ is. ‘Hoe hoger dit percentage ligt, hoe hoger de uitval. Dit aandeel ligt ruim twee keer zo hoog in de Randstad als daarbuiten (…).’
De staatssecretaris denkt dat met een extra subsidie voor de zogenoemde knelpuntenregio’s in de Randstad het tekort aan leraren in die gebieden kan worden tegengegaan.