Schoolbestuurders moeten ervoor zorgen dat het geld voor vermindering van werkdruk ingezet wordt in samenhang met al hun andere prioriteiten en opdrachten. Dat meldt vicevoorzitter Anko van Hoepen van de PO-Raad in zijn weblog.
Het weblog van Van Hoepen gaat over het Werkdrukakkoord, dat het ministerie van OCW met de PO-Raad en de onderwijsvakbonden heeft gesloten. In dat akkoord is geregeld dat scholen in het primair onderwijs met ingang van het komend schooljaar 2018-2019 een extra bedrag van 237 miljoen euro krijgen om werkdruk aan te pakken. In het schooljaar 2021-2022 loopt dit bedrag op tot 430 miljoen euro.
De essentie van het Werkdrukakkoord is dat eerder toegezegd geld eerder beschikbaar wordt gesteld dan het kabinet eerder voor ogen had.
School beslist
Van Hoepen merkt in zijn weblog op dat de PO-Raad zich er hard voor heeft gemaakt dat niet in Den Haag wordt besloten of er een conciërge of onderwijsassistent beschikbaar komt, maar dat de scholen daarover beslissen. ‘Schoolleiders en leraren kunnen zelf het beste bepalen waar het geld voor werkdruk naartoe moet’, aldus de vicevoorzitter van de sectororganisatie.
Bestuur verantwoordt
Wat de verantwoording betreft, blijven volgens hem de schoolbestuurders een belangrijke rol houden. ‘Bestuurders zijn verantwoordelijk voor het totaalplan en moeten ervoor zorgen dat het geld voor werkdruk ingezet wordt in samenhang met al hun andere prioriteiten en opdrachten.’
Hij vervolgt: ‘De verantwoording over het werkdrukgeld wordt afgelegd op meerdere niveaus: per school, maar ook door het schoolbestuur door middel van het jaarverslag. Hierdoor sluiten we vooral aan bij de bestaande vormen van verantwoording.’