Artikel 24 van het Gehandicaptenverdrag bevat voor de burger geen onmiddellijk en afdwingbaar recht tegenover een schoolbestuur, zo oordeelt de Geschillencommissie passend onderwijs.
De kwestie waarover de geschillencommissie oordeelde, gaat over een leerling die wegens zijn gedrag en veiligheidsincidenten is verwijderd van school. Zijn moeder beroept zich op het Gehandicaptenverdrag. Zij vindt dat op basis daarvan een leerling niet van school kan worden verwijderd, ook al veroorzaakt zijn ondersteuningsbehoefte een onevenredige belasting voor de school.
De commissie oordeelt echter dat de school voldoende ondersteuning heeft geboden. Het voorstel om de leerling ter observatie te plaatsen op een bovenschoolse voorziening heeft zijn moeder afgewezen. Het voortgezet speciaal onderwijs wil de leerling opnemen en er is een toelaatbaarheidsverklaring.
Het verwijderingsbesluit is daarom volgens de geschillencommissie niet onredelijk en het wordt ook niet belemmerd door het Gehandicaptenverdrag. Op basis van artikel 24 van dit verdrag kan geen beroep worden gedaan, ‘omdat het programmatisch van aard is en een opdracht bevat aan de Staat’, aldus de commissie.