Uit een recente uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (LGC WMS) blijkt dat het voor de medezeggenschap verschil maakt of er een dislocatie of nevenvestiging wordt gesloten.
De uitspraak betrof een geschil bij een basisschool met één dislocatie, die het bestuur wilde sluiten. Al het onderwijs zou voortaan op de hoofdlocatie worden gegeven. Het geschil betrof de vraag op welke grond de MR adviesbevoegdheid toekwam. Ging het hier over:
– wijziging van het beleid m.b.t. de organisatie van de school, of
– beëindiging of belangrijke inkrimping van de werkzaamheden van de school.
Dit is van belang voor de invulling van de medezeggenschap. In het tweede geval hebben de beide MR-geledingen namelijk afzonderlijk instemmingsrecht.
Verhuizing
De LCG WMS kwam tot de conclusie dat bij de sluiting van deze dislocatie geen sprake was van inkrimping of beëindiging van werkzaamheden. Het was een huisvestingskwestie: het onderwijs uit de dislocatie ging door op de hoofdvestiging. Dit valt onder het organisatiebeleid van de school en de MR komt dan een adviesrecht toe.
Deze uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de Ondernemingskamer van het Hof in Amsterdam, van 17 juli 2012, over de sluiting van een nevenvestiging. Het hof gaf daarin al te kennen dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen een nevenvestiging en ‘slechts een dislocatie’. Bij sluiting van een nevenvestiging is wel degelijk sprake van een beëindiging of belangrijke inkrimping van de werkzaamheden van de school en daarbij hebben de MR-geledingen dus elk afzonderlijk instemmingsrecht. Het hof wees erop dat het van belang is of de nevenvestiging ‘telkens een autonoom draaiende eenheid’ is geweest.
Bevoegdheden bepalen
De recente uitspraak van het LCG WMS maakt nog eens duidelijk dat bij sluiting van een dislocatie of nevenvestiging goed gekeken moet worden of het gaat om inkrimping of verhuizing, om te bepalen welke bevoegdheden de MR(-geledingen) toekomt.