Het afschaffen van de vrijwillige ouderbijdrage (VOB) moet gepaard gaan met compensatiemaatregelen op het gebied van bekostiging en bestedingsvrijheid. Dat is de conclusie van een onderzoek door het ministerie van OCW.
Het ministerie onderzocht in hoeverre het afschaffen of limiteren van de VOB in het licht van artikel 23 van de Grondwet over de vrijheid van onderwijs juridisch haalbaar is. Ook is het uitgangspunt in ogenschouw genomen dat de VOB geen belemmering mag zijn voor de toegang tot het onderwijs. Een ander punt dat in het onderzoek is meegenomen is de invloed van de VOB op kansengelijkheid.
Kansenongelijkheid en segregatie
Het ministerie ziet dat steeds meer ouders de bijdrage niet betalen sinds de inwerkingtreding in 2021 van de wet die bepaalt dat leerlingen niet mogen worden uitgesloten van activiteiten als hun ouders de hand op de knip houden. Dit is vooral zo op achterstandsscholen, waardoor met name daar het aanbod verschraalt. Deze ontwikkeling betekent dat de kansenongelijkheid groter wordt.
Daar komt bij, meldt het ministerie, dat er mogelijk een afschrikkende dan wel aantrekkende werking van de VOB uitgaat, die toegang tot het onderwijs kan belemmeren en mogelijk leidt tot onderwijssegregatie.
‘Afschaffing disproportioneel’
Het afschaffen van de VOB kan een oplossing zijn van deze problemen, maar volgens het ministerie kan afschaffing in het kader van artikel 23 worden gezien als een disproportionele maatregel. Als de wetgever wil overgaan tot het afschaffen van de VOB, is het volgens de onderzoekers van belang om compenserende maatregelen te treffen op het gebied van bekostiging en bestedingsvrijheid.
Een mogelijkheid die volgens OCW meer kans maakt, is een limitering van de VOB. Die maatregel lijkt echter minder geschikt om de knelpunten van kansenongelijkheid en onderwijssegregatie weg te nemen.