De reële loonstijging in het primair onderwijs bedroeg vorig jaar 10,5%. In het voortgezet onderwijs was dat 0,5%. Dat staat in antwoorden op vragen over de eerste suppletoire begroting 2023 OCW.
De reële loonstijging (koopkracht) is het verschil tussen de nominale procentuele loonstijging en de inflatie. Op basis van de consumentenprijsindex (CPI) bedroeg de inflatie in 2022, zo staat in de antwoorden van OCW, (naar huidige cijfers) circa 4,3%.
In het primair en voortgezet onderwijs werd in 2022 een loonstijging van 4,75% afgesproken. In het primair onderwijs werd naast deze salarisverbetering de totale beloning door het dichten van de loonkloof met het voortgezet onderwijs voor leraren gemiddeld met ongeveer 10% verhoogd.
CBS: inflatie 10,0%
De reële loonstijging voor leraren in het primair onderwijs was dus circa 10,5% en in het voortgezet onderwijs een kleine 0,5%, zo meldt OCW. In de antwoorden staat ook dat als wordt gekeken naar de reële loonstijging gemeten over alle sectoren er in 2022 sprake was van een daling (-1,3%).
OCW gaat in zijn berekening er dus van uit dat de inflatie in 2022 circa 4,3% bedroeg, terwijl het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldt dat de inflatie vorig jaar op 10,0% lag. Als dat percentage wordt gehanteerd, kan worden geconcludeerd dat de koopkrachtstijgingen die OCW in de antwoorden noemt niet kloppen.
Loon- en prijsbijstelling
In de antwoorden staat verder dat er geen sprake is van een ombuiging van een deel van de loon- en prijsbijstelling. Die wordt geheel uitgekeerd, stelt OCW. ‘Uit de bekostiging worden onder andere de lerarensalarissen betaald en op die salarissen wordt dus niet omgebogen.’