Het was niet nodig de bekostiging van de materiële instandhouding bij te stellen, omdat uit onderzoek in 2017 naar voren kwam dat schoolbesturen genoeg geld hadden. Dat meldt onderwijsminister Dennis Wiersma in antwoord op vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs.
De Kamercommissie wilde van de minister onder andere weten wanneer de laatste evaluatie van de bekostiging van de materiële instandhouding heeft plaatsgevonden, wat de uitkomsten hiervan waren en welk effect dit heeft gehad op de bekostiging van scholen. Wiersma antwoordt dat bureau Berenschot in 2017 een evaluatie heeft uitgevoerd in het primair onderwijs.
In deze evaluatie werden vier programma’s van eisen (PvE’s) onderzocht: onderhoud, schoonmaak, verbruik van gas en elektra en leermiddelen. Het onderzoek liet volgens Wiersma zien dat schoolbesturen in de periode 2010–2014 gemiddeld 11% meer geld uitgaven aan de onderzochte PvE’s dan de vastgestelde normbedragen. De hogere uitgaven waren onder andere het gevolg van het feit dat veel schoolgebouwen oud zijn.
Eigen keuzes
Desondanks meldt de minister dat het niet vanwege de ouderdom van de gebouwen nodig was om meer geld uit te geven, maar de schoolbesturen daar zelf voor kozen om ambitieuze plannen na te streven. Een bijstelling van de bekostiging van de materiële instandhouding was daarom niet nodig, meent hij.
Er was volgens hem nog een aantal andere redenen om niet over te gaan tot bijstelling van de bekostiging. Zo bleek uit de evaluatie dat de geconstateerde meeruitgaven slechts 1% van de totale bekostiging bedroegen, dat de financiële staat van het onderwijs positief was en dat het eigen vermogen, de liquiditeit en de solvabiliteit van de schoolbesturen in de jaren daarvoor waren gegroeid.