De Algemene Rekenkamer is buitengewoon kritisch over de wijze waarop de scholen vorig jaar subsidie konden krijgen om bij leerlingen achterstanden weg te werken die het gevolg waren van de coronacrisis. De kritiek op de subsidieregeling verbindt de Rekenkamer aan het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), waar het kabinet 8,5 miljard euro in steekt.
De inmiddels demissionaire onderwijsministers Ingrid van Engelshoven en Arie Slob verleenden vorig jaar 280 miljoen euro subsidie na de gedwongen sluiting van de scholen vanwege de coronacrisis.
De Algemene Rekenkamer merkt in het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dat de ministers toen niet duidelijk hebben gemaakt wat precies het doel en de doelgroepen van deze subsidieregeling waren. Daardoor kunnen zij, en daarmee ook het parlement, geen inzicht krijgen in de mate en wijze waarop de onderwijsachterstanden van de beoogde leerlingen zijn ingelopen.
De situatie is volgens de Algemene Rekenkamer nog ernstiger, omdat blijkt dat scholen ook niet van elkaar kunnen leren. Hierdoor ontbreekt de kennis over welk type inhaalprogramma leerlingen meer kans geeft hun achterstand in te halen.
De Algemene Rekenkamer vindt dat de Tweede Kamer deze situatie heeft laten ontstaan, doordat die er bij de ministers op had aangedrongen de scholen niet te belasten met ‘bureaucratische verantwoording’. De Kamer nam daartoe afgelopen najaar een motie aan van D66’er Paul van Meenen en Lisa Westerveld van GroenLinks.
Nationaal Programma Onderwijs
De Algemene Rekenkamer verbindt aan de constatering dat er geen zicht is op het nut van de coronasubsidie de waarschuwing dat ook onduidelijk kan blijven wat het effect zal zijn van de 8,5 miljard euro die het kabinet steekt in het Nationaal Programma Onderwijs (NPO). Dit programma valt namelijk onder dezelfde subsidieregeling.
De Rekenkamer beveelt aan dat inzicht in de beleidsresultaten zowel op schoolniveau als op landelijk niveau verkregen moet kunnen worden. ‘Dit vanwege verantwoording van publieke middelen en om eventueel bij te kunnen sturen.’