Tussen partijen staat vast dat werknemer sinds 29 maart 2018 arbeidsongeschikt is. Deze arbeidsongeschiktheid duurt, gelet op het laatste bericht van de bedrijfsarts van 24 december 2019 en de voortgangsrapportage in verband met de lopende re-integratie in het tweede spoor traject van 18 oktober 2019 onverminderd voort.
De werknemer moet in ieder geval in maart 2020 nog een medische ingreep ondergaan. Het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:671b lid 2 BW juncto artikel 7:670 BW) is naar het oordeel van de kantonrechter dus van toepassing. In afwijking hierop kan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toch ingewilligd worden indien a) het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben, of b) er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen (artikel 7:671b lid 6 BW).
De werkgever voert aan dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid. Voorafgaand aan de ziekmelding was er al sprake van een verstoring van de arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt het standpunt van de werkgever dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid niet, althans onvoldoende, uit de overgelegde stukken.
Direct na de ziekmelding in 2018 is volgens de bedrijfsarts sprake van een medisch probleem, later komt daar een werkgerelateerd probleem bij waarvoor uiteindelijk mediation wordt geadviseerd en thans is sprake van een noodzakelijke medische ingreep op korte termijn. Naar het oordeel van de kantonrechter is, anders dan de werkgever betoogt, voorts onvoldoende komen vast te staan dat er op het moment van de ziekmelding reeds sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De genoemde incidenten uit 2015 zijn daarvoor onvoldoende. Het verzoek wordt afgewezen.
De volledige uitspraak kunt u hier vinden. (uitspraak ECLI:NL:RBGEL:2020:1092)